Waarom zou je je gehaktbal tot het laatst bewaren?

Strategie van gehaktballen eten

Vroeger aten we bij ons thuis niet elke dag vlees. En dat was omdat vlees relatief duur en bijzonder was. En ik verdenk mijn moeder ervan dat ze de gehaktballen een beetje kleiner rolde: meer ballen in de pan zodat het meer lijkt dan het is. En dan heb ik het nog niet over de ‘verdunning’ van het vlees, ook om er wat meer van te maken: paneermeel, bloem, oude boterhammen en uien.

Nee helemaal niet erg hoor. Resultaat was in ieder geval dat ik nu nog steeds het idee heb dat de gehaktballen vroeger lekkerder waren. Ik vond de gehaktbal zo lekker dat ik zorgvuldig uitkiende in welk tempo ik die gehaktbal opat. In mijn geval koos ik ervoor om eerst wat aardappelen en groente te eten, dan pas een klein stukje gehaktbal, dan weer wat aardappel etc. Op het eind hield ik dan een leeg bord over met nog een aardig stukje gehaktbal waar ik dan heel erg als afsluiting van kon genieten.

Wat me toen ook al opviel was dat mijn broertje en mijn vader een andere strategie hadden. Ik weet bijna zeker dat ook zij liever gehakt aten dan aardappels en groenten. Maar toch aten zij eerst bijna de hele gehaktbal op en ploegden zich daarna door de aardappels en groenten heen. Hoe mijn moeder de gehaktbal over de maaltijd verspreidde kan ik me eigenlijk niet meer herinneren. Maar laten we zeggen dat zij qua strategie ergens tussen ons in zat.

Welke strategie van gehaktballen eten is eigenlijk de beste? Is er wel een beste strategie? Ik kan je in ieder geval wél zeggen dat mijn strategie risicovol was. Wat denk je zelf? De schaarste aan gehaktballen vanuit tafelperspectief nam toe tijdens het verloop van de maaltijd. Zo tegen het einde waren alle borden leeg behalve nog dat stuk gehakt dat op mijn bord lag. Regelmatig riep mijn vader dan: hé, moet je daar eens kijken! Om vervolgens vliegensvlug mijn stuk gehakt aan zijn vork te prikken. Meestal gaf hij dan lachend mijn stuk gehaktbal terug maar een enkele keer was dat niet het geval (om ervan te leren?). En ja, daar droom ik nog wel eens slecht over.

Deze tekst is ontstaan in een onderlinge afspraak die Stijn en ik gemaakt hebben. Slimfin is een experimentele site. Als ik iets geschreven heb in ruwe vorm, dan geeft Stijn er een draai aan (herschrijven, toevoegen, twist geven, anekdotes erbij etc). En andersom. Omdat we toch vooral voor onszelf schrijven publiceren we ook de tussenversies op deze site. Eventueel schuiven we later een overbodig geworden versie uit ons archief naar het tabje ‘Afval’.

Deze tekst is een aanpassing en uitbreiding van de eerdere blog over wielrenners die dorst krijgen.

De snoepzak en het kinderfeestje

Okay, nog een voorbeeld. Een paar jaar geleden had ik een kinderfeestje voor mijn zoontje. Ik reed een verzameling van vriendjes naar een plek van vertier ergens in het land. Op het eind van het feestje werd de traditionele zak snoep uitgedeeld. Ik dacht altijd: zo, dat is voor thuis, kun je daar ook nog nagenieten van het feestje.

Eenmaal terug in de auto, op weg naar huis, bleek één vriendje de hele zak snoep al soldaat te hebben gemaakt zo ergens op het eind van de eerste straat. Een paar andere jongetjes haalden af en toe een snoepje uit de zak en hadden bij thuiskomst nog een halve zaak snoep over. Een enkeling raakte de hele zak snoep niet aan en had dus nog een hele zak snoep over.

Drinken bij het wielrennen

Waarom vertel ik dit allemaal? Omdat dit volgens mij lijkt op het dilemma van Stijn bij zijn hobby wielrennen. Hoe voorkom je dorst bij het fietsen? Je hebt een flesje water als je vertrekt (een bidon in vaktermen) en al fietsend krijg je dorst en drink je een slokje. Langzaamaan raakt je bidon leger en leger.

Ook hier was de verwondering van Stijn: de ene fietser doet heel zuinig met zijn water (en heeft dus op het einde van de rit water over) en de ander drinkt juist veel in het begin (en loopt het gevaar tijdens de rit water tekort te komen).

Stijn onderzoekt in zijn blog wat de beste ‘drinkstrategie’ is. Uiteindelijk is zijn conclusie dat het niet zoveel uitmaakt hoe je het drinken over de rit verdeelt. Althans, als we aannemen dat we minder drinken bij ons hebben dan goed voor ons is (en onderweg geen extra watertappunten tegenkomen). We gaan dan sowieso tegen een tekort aan drinkwater onderweg aanlopen en uiteindelijk heeft elke drinker een tekort. Zie onderstaand plaatje waarin het tekort voor elke drinkstrategie wordt getekend:

bidonprobleem3_Te weinig drinken

Wat hebben we nu gezien?

  • Dat het eten van gehaktballen, zakken snoep en het drinken van bidon-water op meerdere manieren kan. Langzaam, snel, gelijkmatig.
  • Het achterliggende vraagstuk is: hoe verdelen we een eindige voorraad spul (eten, drinken) optimaal over de tijd.
  • Aanname is dat de beginvoorraad vast en gegeven is: een gehaktbal, een zak snoep, een bidon gevuld met water.
  • Stijn concludeert dat het per saldo niet uitmaakt welke strategie je volgt: iedereen gaat uiteindelijk dat(zelfde) tekort ervaren.
  • Bijzondere aanname van Stijn is wel: de beginvoorraad is hoe dan ook te klein om helemaal goed uit te komen. Op deze bijzonderheid ga ik hieronder nog in.
  • Ik vraag me af of die conclusie wel klopt. We hebben al gezien dat sommige strategieën tot problemen kunnen leiden:
    • De wielrenner die te zuinig met water was om ‘altijd wat reserve te houden’: hij kon niet meer presteren.
    • De schrijver van dit blog die zijn gehaktbal tot het laatst bewaarde: droomt nu nog wel eens slecht.
    • De jongen die zijn snoepzak binnen enkele minuten er doorheen jaagde: tussentijdse stop voor een kotsmomentje.

Consumeren en sparen: de economen-aanpak

In wezen hebben we hier te maken met een klassiek economisch probleem: hoe consumeer je een eindige voorraad goederen het beste in de tijd? Laten we eens aannemen dat je tijdens je leven werkt en inkomen vergaart. Je hebt wat gespaard en je kunt eerder stoppen met werken (met vervroegd pensioen). Stel even voor het gemak dat je op je 60e stopt met werken en dat je met je gespaarde prepensioen van 100 eenheden nog 5 jaar moet doen.

Laten we beginnen met de wielren-vriend van Stijn die lekker zuinig aan doet. Wat krijgen we bij dit gedrag voor onze prepensioener?

ScreenShot579

We beginnen dus met een voorraad ‘eenheden’ van 100. De eerste paar jaar doen we superzuinig (we gaan niet op reis, eten uit de eigen tuin). Na een paar jaar voelen we ons wat veiliger en gaan we voorzichtig onze voorraad aanspreken en consumeren. Hoe dan ook op het einde van deze periode van 5 jaar houden we nog wat over van onze voorraad van 100.

Je zou kunnen zeggen: dat is de ‘erfenis’ van deze prepensioener. Stel dat hij onverhoopt overlijdt voor zijn 65e verjaardag, dan heeft hij niet maximaal genoten van zijn gespaarde geld/goederen en gaat het restant naar iemand anders.

Als we naar het andere uiterste gaan: mijn pa en broer met hun gehaktbal. Hoe ziet dat er uit voor onze prepensioener?

ScreenShot577

We leven er flink op los en zien dat onze voorraad van 100 snel minder wordt. Ergens na 3,5 jaar is de pot leeg. We moeten armoede lijden gedurende de laatste 1,5 jaar. In een extreem model waarbij het hier gaat om levensnoodzakelijke goederen (en je niet kunt aankloppen bij vrienden, niet kunt lenen) dan gaat het hier zelfs om een mogelijk vroegtijdig sterven.

Gelukkig hoeft het niet zo extreem te zijn. Want behalve lenen kun je ook nog wat bijklussen (vergelijk in het geval van het wielrennen: je komt een nieuw bijvulpunt voor water tegen). Je voorraad wordt dan bijgevuld en je krijgt dan:

ScreenShot578

Tenslotte hebben we de situatie hoe mijn moeder haar gehaktbal vermoedelijk at, geleidelijk uitsmeren over de tijd. De prepensioener neemt dus elk jaar ongeveer 20 eenheden op uit zijn gespaarde pot van 100 eenheden. Op het eind is de beginvoorraad dus precies op.

ScreenShot576

Volgens de econoom

Hoe zit het nu? Is elke spaar- of opmaakstrategie van onze prepensioener even goed?

Het antwoord is: NEEN. Er is wel degelijk sprake van een beste keuze. En dus ook van mindere goed keuzes. We zagen hierboven al twee suboptimale uitkomsten:

  • De zuinige pensioener hield op het eind over. Hij had meer kunnen genieten als hij wat meer had opgemaakt.
  • De snelle pensioener zag de bodem van de schatkist na 3,5 jaar. Mogelijkerwijs raakt hij aan de bedelstaf.

Het precies opmaken van je voorraad door dat gelijkmatig over de tijd uit te smeren lijkt de beste van alle uitkomsten. In de economische literatuur is dat vaker uitgewerkt en staat onder andere bekend als de ‘permanente inkomenshypothese’: het is het beste als je je gedrag zo aanpast dat je elke periode eenzelfde vaste hoeveelheid consumeert én op het eind niets overhoudt (alles precies opmaakt).

Ergo: de extremen (van langzaam en snel opmaken) zijn niet optimaal. Als we de drie types wat meer economische namen geven dan krijgen we:

  • De opmakers
  • De oppotters
  • En er tussen: de optimeerders

ScreenShot581

MAAR …. MAAR … MAAR (1)

Probleem is dat deze conclusie (geleidelijk opmaken is de beste strategie) afhangt van een hele rits theoretische aannames. Ik heb ze niet allemaal paraat, maar denk aan:

  • De goederen zijn niet aan bederf onderhevig (lees ook: worden minder waard, onderhevig aan inflatie etc).
  • De goederen worden niet gestolen (geen vader die gehaktbal jat).
  • Er is niet sprake van risico of onverwachte gebeurtenissen (dus geen nieuwe vormen van inkomsten of waterpunten).
  • Verder wordt er hier afgezien van rente en tijdsvoorkeur.

Over dat laatste: stel dat ik liever een gehaktbal NU heb dan over een paar maanden (hiermee neem ik dus aan dat wél sprake is van tijdsvoorkeur), dan zou het optimale consumptiepatroon er wat anders uit komen te zien:

ScreenShot580

Maar nog steeds geldt: op het eind is de voorraad precies op.

Had Stijn het nu fout mijn zijn conclusie dat het niets uitmaakt hoe je je voorraad water aanspreekt? Immers: zeg ik niet dat je het beste slokje voor slokje je bidon leeg kunt drinken? Ja en nee. Stijn gaat er vanuit dat je beginvoorraad sowieso te klein is om de rit uit te kunnen zingen. Wat je ook doet: je komt in een tekort situatie. En dat is wat hij ook aantoont: elke strategie leidt tot een tekort-situatie (die in alle gevallen even groot is, omdat hij ook uitgaat van dezelfde sporters met hetzelfde lijf dat evenveel water per minuut per inspanningseenheid nodig heeft).

Stel dat we in de situatie van Stijn precies zouden kunnen uitrekenen hoeveel water je objectief nodig hebt bij een rit van x kilometer bij temperatuur y (hiermee stellen we dan de benodigde beginvoorraad vast), dan zou de strategie van ‘geleidelijk aan opdrinken’ wel degelijk de meest optimale zijn. Hoewel we het plaatje weer ingewikkelder kunnen maken door aan te nemen dat je langzamer gaat rijden bij een grote voorraad water op je fiets.

MAAR …. MAAR … MAAR (2)

Eind goed al goed? Nee helaas niet. We lijken er nu uit te zijn: geef me je model (en de bijbehorende data zoals beginvoorraad)  en ik reken het optimale consumptiepatroon uit. En dat is wat economen dan ook doen. Er is altijd sprake van een optimum, punt uit.

Maar dan moet je wel het hele model kennen! En uitgaan van rationeel en berekenend gedrag. Dat gaat natuurlijk prima als je de sterkte van een brug moet berekenen maar bij wielrenners, gehaktbaleters en snoepzakverorberaars ligt dat anders.

Want we zien nu eenmaal dat niet iedereen zijn voorraad (snoep, gehaktballen, water) geleidelijk in de tijd opmaakt. We zien nu eenmaal oppotters en opmakers overal om ons heen.

Dus wat speelt er dan dat maakt dat niet iedereen voor het zogenaamde optimum gaat?

Zo komen we in een heel nieuw onderzoeksterrein terecht. We schuiven dan langzaam van rationele economie (met beperkende vooronderstellingen) naar economische psychologie en/of ‘behavoral economics’. In wezen was dat het onderwerp van onze oersite www.slimmefinanciering.nl.

In de echte praktijk van wielrennen en gehaktbal eten is bijvoorbeeld sprake van:

  • Onverwachte gebeurtenissen en risico. De gehaktbal kan van mijn bord vallen of gejat worden. Onderweg kom je meestal wel een waterpunt tegen.
  • Je kunt op een andere manier je voorraad aanvullen. Denk aan bijklussen om extra inkomsten te genereren.
  • Alternatieve financiering: je kunt lenen of bedelen of stelen van een ander.
  • Financiering van onderop: je kunt je eigen voorraad maken en aanvullen (bijvoorbeeld: eten uit eigen tuin, vleesvervangers maken, ruilen in natura). Misschien bedenk je wel een installatie die het zweet van de wielrenner opvangt en met zonnelicht omzet in nieuw drinkwater!
  • Verschillende mensen maken verschillende afwegingen. Ik voel me nu eenmaal veilig als ik het idee heb dat ik altijd wat reserve heb. Of juist: je kunt het maar gehad hebben, op = op, je leeft maar één keer.

Conclusie

En zo komen we volgens mij tot een conclusie die ik met Stijn deel: via een omweg komen we toch weer uit op de onderwerpen van www.slimmefinanciering.nl. Altijd gaat het om manieren om op de kortste/beste/snelste/fijnste manier je einddoel te bereiken.

Rudy